In de regel worden juridische kosten voor erfenisgeschillen niet opgenomen als buitengewone uitgaven voor belastingdoeleinden.

In haar uitspraak van 25 juli 2018 behandelde de 3e Senaat van de belastingrechtbank in Neurenberg de vraag of uitgaven voor juridische kosten als gevolg van een erfenisgeschil kunnen worden afgetrokken als buitengewone last bij de berekening van de inkomstenbelasting.
De eisers waren twee echtparen die gezamenlijk waren aangeslagen voor de inkomstenbelasting en die juridische kosten hadden gemaakt voor een totaalbedrag van ongeveer € 31.000 in verband met een erfenisgeschil. Ze vroegen om wijziging van hun aanslagen inkomstenbelasting voor 2011 en 2012, zodat de juridische kosten werden erkend als buitengewone uitgaven en de inkomstenbelasting dienovereenkomstig werd verlaagd.
De eisers baseerden hun verzoek op het feit dat de juridische kosten van het juridische geschil voortvloeiden uit een verdeling van de nalatenschap. Tot de betwiste nalatenschap behoorden bedrijfsruimten en opslagruimten van het familiebedrijf dat door de zoon van de eiser werd geleid en die moesten worden onderhouden voor het voortbestaan van het bedrijf. De eiseres was zelf in dienst van het bedrijf, maar had ook andere inkomsten. Als zij de zaak had verloren, zouden de eigendommen van de gemeenschap van erfgenamen in beslag zijn genomen, waardoor de werknemers van het bedrijf van hun levensonderhoud zouden zijn beroofd.

Het verwerende belastingkantoor verzocht om verwerping van de vordering. De belastingrechtbank van Neurenberg heeft de vordering afgewezen.

De rechtbank heeft verduidelijkt dat een verlaging van de inkomstenbelasting over het algemeen mogelijk is in overeenstemming met artikel 33 EStG als de belastingplichtige onvermijdelijk kosten maakt voor een buitengewone last.
Voor de latere verduidelijking van de betwiste vraag of juridische kosten als gevolg van erfrechtelijke geschillen een onvermijdelijke uitgave voor een buitengewone last zijn, heeft de Senaat de rechtspraak van het BFH gevolgd:
Dienovereenkomstig worden de kosten van een civiele procedure alleen als onvermijdbare kosten beschouwd als de belastingbetaler het risico zou lopen zijn levensonderhoud te verliezen of niet langer in staat zou zijn om binnen het gebruikelijke kader in zijn levensbehoeften te voorzien als hij het juridische geschil niet zou aangaan.
De belastingplichtige loopt echter niet het risico dat hij zijn broodwinning verliest of niet meer in staat is om binnen het gebruikelijke kader in zijn eerste levensbehoeften te voorzien als er voldoende andere niet-betwiste inkomsten beschikbaar zijn om in zijn levensbehoeften te voorzien en hij ervoor heeft kunnen zorgen dat er geen juridische kosten worden gemaakt als gevolg van de boedelafwikkeling door afstand te doen van de nalatenschap, een verzoek tot boedelbeheer in te dienen of een boedelinsolventieprocedure aan te vragen.
De rechtbank paste deze principes toe op de onderhavige zaak.
Het is niet voldoende dat de werknemers van het bedrijf hun baan dreigen te verliezen door de dreigende insolventie van het familiebedrijf. Het gaat om de bedreiging van het levensonderhoud van de belastingbetaler zelf.
De eisers zelf hadden naast de betwiste nalatenschap voldoende inkomsten om in hun basisbehoeften te voorzien en hadden de gerechtskosten kunnen vermijden door afstand te doen van de nalatenschap. Bovendien werd hun levensonderhoud niet in gevaar gebracht door eventuele passiva van de nalatenschap, aangezien de eisers de mogelijkheid zouden hebben gehad om naast het afstand doen van de nalatenschap ook het faillissement aan te vragen.
Samenvattend moet worden opgemerkt dat het weliswaar mogelijk is om juridische kosten in aanmerking te nemen voor belastingdoeleinden in erfenisgeschillen, maar dat dit alleen is toegestaan binnen de zeer enge beperking dat de belastingplichtige het risico moet lopen om ook zonder de erfenis zijn broodwinning te verliezen.

Philip Thomsen, advocaat-stagiair

nl_NLNederlands